Mondelinge totstandkoming koopovereenkomst
Al sinds 1 september 2003 heeft de consument-koper die een woning koopt, drie dagen bedenktijd, te rekenen vanaf het moment van schriftelijke vastlegging van de koopovereenkomst.
Het beginpunt van die drie dagen termijn ligt dus bij de schriftelijke vastlegging. Binnen die drie dagen termijn kan de koper-particulier zich zonder opgave van reden terugtrekken uit de koopovereenkomst. Maar wat nu indien het niet komt tot een schriftelijke vastlegging? Stel: er is een mondelinge koopovereenkomst, koper en verkoper zeggen tegen elkaar: “hand erop”, moet wie “A’ zegt niet ook “B” zeggen? Is het niet “onbehoorlijk” om je niet aan je woord te houden? Dit is niet zo zeer een juridisch dilemma als meer een ethische of fatsoensvraag.
Juridisch geldt immers: zolang de zaak niet schriftelijk is vastgelegd, bestaat er geen overeenkomst en ontstaan er dus ook geen
verplichtingen uit een niet bestaande overeenkomst. De wet bepaalt immers dat koop van een woning waarbij de koper een consument/particulier is, alleen schriftelijk kan worden aangegaan. Fatsoenlijk of niet, de particulier kan “ja” zeggen en “nee” doen. Maar hoe dwingt de koper die de verkoop juist wel wil door laten gaan, de verkoper die “ja” heeft gezegd tot medewerking aan de vastlegging van die mondelinge koopovereenkomst? Deze koper heeft immers niets aan een mondeling “ja” van de verkoper, want de wet eist hier een schriftelijk “ja”.
Deze kwestie heeft tot op heden ruim 7 jaar juridische strijd opgeleverd, maar recent heeft de Hoge Raad (HR) de knoop doorgehakt. De HR oordeelt: Indien mondeling overeenstemming is bereikt over de verkoop van een woonhuis aan een particuliere koper en de verkoper weigert zijn medewerking te verlenen aan het opmaken en ondertekenen van een koopakte, dan mag (ook) de verkoper, mits hij een particulier is, zich erop beroepen dat aan deze mondelinge overeenstemming geen rechtsgevolg toekomt.
Uit de woorden “mits hij particulier is” kan men afleiden dat de professionele verkoper dit beroep op het ontbreken van een schriftelijk contract, in principe niet toekomt. Ik schrijf “in principe” omdat ik graag zag dat de HR het wat duidelijker verwoordde.